De Timon en Pumbaa van Othello

Ik zet de laatste resten van mijn kokossoep tussen de half leeggegeten bakjes noodles. De haast waarmee de zojuist bezorgde wokmaaltijden zijn weggewerkt is duidelijk te zien op de lange tafel. Tussen de vieze vorken liggen tasjes met lippenstift, foundation en mascara. Op het dakterras roken drie acteurs snel een laatste sigaret, terwijl Rogier aan alle acteurs een gelukspoppetje uitdeelt met voor iedereen een persoonlijke boodschap. Het vileinste personage blijkt de liefste acteur.

Achter het gordijn is het geroezemoes te horen van ons verwachtingsvolle publiek. Ik doe het gordijn open en loop de zaal in. Ons stuk begint voordat ons stuk begint. Onze Othello heeft een proloog. Eentje waarin de acteurs ook personages zijn. Geloofwaardige personages, waarvan het publiek misschien niet eens doorheeft dat we ze spelen. Ik speel dat ik mijn script kwijt ben en dat ik zenuwachtig ben. Ik ben niet zenuwachtig. Gezonde spanning, dat is wat ik voel. Dat gevoel wat je had toen je kind was en de volgende dag jarig was.

Mijn rol is er eentje om naar uit te kijken. Je kunt de rollen van Bart en mij klein noemen, bijrolletjes, maar insignificant zijn ze zeker niet. Zonder ons zou het stuk zwaar en tragisch zijn en veel te serieus. In het originele stuk van Shakespeare bestaat mijn personage niet eens. Maar regisseur Leander Zimmerman zag noodzaak voor een komisch duo. Een veelvoorkomend fenomeen in Disney-films. Wat Timon en Pumbaa zijn voor The Lion King, dat zijn Antonia en Brabantio voor Othello. De luchtige noot, de komedie in de tragedie.

Noralie, die onze voorstelling filmt en live projecteert om bepaalde dubbele lagen in het stuk uit te kunnen lichten, vertelt het publiek dat de voorstelling gaat starten. Jurriaan staat op en loopt met zijn mobiel in zijn hand geklemd richting het publiek. ‘On behalf of the PNO Bank, I would like to congratulate you with this agreement.’ Ik voel een siddering door mijn lijf gaan. Dit is het. Dit is ‘the real deal’. We zijn begonnen.

Foto door Simon van Eik

Foto door Simon van Eik

Ik hoef pas op in scène 4. Tot die tijd moet mijn acteurspersonage genieten van alles wat er op het podium gebeurt, iets dat mij totaal geen moeite kost. Ik hoef niet eens te acteren. Ik geniet écht. Wat een beetje publiek toch met mensen kan doen. We spelen energieker, overtuigender en meer gefocust dan ooit.

Ineens voel ik weer een siddering door mijn lijf gaan. Het publiek lacht. Het is zo logisch, maar toch zo onverwacht. Een zin die ik al honderd keer heb gehoord, horen onze toeschouwers nu voor het eerst en ze moeten erom lachen.

Dan bevind ik me plotseling op het podium. Scène 4 is aangebroken. Achter mij ijsbeert Bart stampend heen en weer, terwijl ik met mijn hoofd in mijn armen geklemd op mijn kauwgom kauw. ‘Dat kán toch niet!’ buldert de zware stem van Bart door de ruimte. Hoewel ik een grijns voel aankomen, houd ik mijn gezicht in zijn depressieve, bezorgde plooi. Maar van binnen maak ik een vreugdedansje. Beter had mijn tegenspeler zijn personage niet neer kunnen zetten en zo knallend als dit heeft hij het ook nog niet eerder gedaan. Zo woest, zo tierend. Met zijn razernij blaast hij het hele Honigcomplex omver. ‘Ja, wa goa je der an doen dan, hè?’ onderbreek ik zijn vloedgolf aan woorden. Het publiek lacht. Ik heb negen woorden uitgesproken en het publiek lacht. Blijkbaar hadden ze deze pittige Brabantse tegendruk niet zien aankomen. Het publiek blijft grinniken tijdens de rest van onze scène. Hun respons voedt mijn personage. Ik voel Antonia sterker worden, overtuigender, Brabantser en asocialer. Naast mij zie ik ook Brabantio groeien. De Timon en Pumbaa van Othello zijn geboren.

We hebben een onuitwisbare stempel op het stuk gedrukt. Elke keer als Bart en ik opkomen, hoor ik gegniffel vanuit het publiek. Nog voordat we iets doen, weten ze al zeker dat wij ze gaan vermaken. En kennelijk voldoen wij elke keer weer aan hun verwachtingspatroon. Een overdreven grote heliumballon als we onze dochter ophalen na een weekendje Hongkong, een klap in het gezicht van Brabantio als hij me wil zoenen en taartjes met een 35%-kortingsticker als we een bezoekje brengen aan de grootste bank van Nederland; uitingen van twee simpele zielen die ons publiek steeds weer kunnen bekoren. Ik heb me nog nooit zo vermaakt tijdens het spelen van een typetje. Ik zou bijna vergeten dat we met een uitvoering bezig zijn.

Totdat Othello me met mijn neus op de feiten drukt. ‘Geen bankier zal jou nog bellen en als je zelf solliciteert dan zullen ze je brief meteen de haard in gooien!’ schreeuwt hij tegen Cassio. Ineens zit ik kaarsrecht op mijn bankje. Dit is de laatste scène. Nu al! Hoe kan het nu al de laatste scène zijn? We zijn net vijf minuten bezig. Toch is het zo. Brabantio en ik mogen nog één keer de luchtige noot spelen, waarmee we het einde eigenlijk nog tragischer maken dan het al is. En daarna is het voorbij. In een roes neem ik het applaus in ontvangst, terwijl ik netjes buig. Ik voel me voldaan en tegelijkertijd een beetje gelaten. Nog één keer mag ik deze rol spelen vanavond. En daarna is het over. Nooit meer binnenstormen in het kantoor van Othello, nooit meer taartjes halen, nooit meer Bart in zijn gezicht slaan. Aan het eind van deze avond, valt voor altijd het doek voor Brabantio en mijn Antonia.

4 gedachtes over “De Timon en Pumbaa van Othello

Geef een reactie op Tanya de Kruijff Reactie annuleren