De Timon en Pumbaa van Othello

Ik zet de laatste resten van mijn kokossoep tussen de half leeggegeten bakjes noodles. De haast waarmee de zojuist bezorgde wokmaaltijden zijn weggewerkt is duidelijk te zien op de lange tafel. Tussen de vieze vorken liggen tasjes met lippenstift, foundation en mascara. Op het dakterras roken drie acteurs snel een laatste sigaret, terwijl Rogier aan alle acteurs een gelukspoppetje uitdeelt met voor iedereen een persoonlijke boodschap. Het vileinste personage blijkt de liefste acteur.

Achter het gordijn is het geroezemoes te horen van ons verwachtingsvolle publiek. Ik doe het gordijn open en loop de zaal in. Ons stuk begint voordat ons stuk begint. Onze Othello heeft een proloog. Eentje waarin de acteurs ook personages zijn. Geloofwaardige personages, waarvan het publiek misschien niet eens doorheeft dat we ze spelen. Ik speel dat ik mijn script kwijt ben en dat ik zenuwachtig ben. Ik ben niet zenuwachtig. Gezonde spanning, dat is wat ik voel. Dat gevoel wat je had toen je kind was en de volgende dag jarig was.

Mijn rol is er eentje om naar uit te kijken. Je kunt de rollen van Bart en mij klein noemen, bijrolletjes, maar insignificant zijn ze zeker niet. Zonder ons zou het stuk zwaar en tragisch zijn en veel te serieus. In het originele stuk van Shakespeare bestaat mijn personage niet eens. Maar regisseur Leander Zimmerman zag noodzaak voor een komisch duo. Een veelvoorkomend fenomeen in Disney-films. Wat Timon en Pumbaa zijn voor The Lion King, dat zijn Antonia en Brabantio voor Othello. De luchtige noot, de komedie in de tragedie.

Noralie, die onze voorstelling filmt en live projecteert om bepaalde dubbele lagen in het stuk uit te kunnen lichten, vertelt het publiek dat de voorstelling gaat starten. Jurriaan staat op en loopt met zijn mobiel in zijn hand geklemd richting het publiek. ‘On behalf of the PNO Bank, I would like to congratulate you with this agreement.’ Ik voel een siddering door mijn lijf gaan. Dit is het. Dit is ‘the real deal’. We zijn begonnen.

Foto door Simon van Eik

Foto door Simon van Eik

Ik hoef pas op in scène 4. Tot die tijd moet mijn acteurspersonage genieten van alles wat er op het podium gebeurt, iets dat mij totaal geen moeite kost. Ik hoef niet eens te acteren. Ik geniet écht. Wat een beetje publiek toch met mensen kan doen. We spelen energieker, overtuigender en meer gefocust dan ooit.

Ineens voel ik weer een siddering door mijn lijf gaan. Het publiek lacht. Het is zo logisch, maar toch zo onverwacht. Een zin die ik al honderd keer heb gehoord, horen onze toeschouwers nu voor het eerst en ze moeten erom lachen.

Dan bevind ik me plotseling op het podium. Scène 4 is aangebroken. Achter mij ijsbeert Bart stampend heen en weer, terwijl ik met mijn hoofd in mijn armen geklemd op mijn kauwgom kauw. ‘Dat kán toch niet!’ buldert de zware stem van Bart door de ruimte. Hoewel ik een grijns voel aankomen, houd ik mijn gezicht in zijn depressieve, bezorgde plooi. Maar van binnen maak ik een vreugdedansje. Beter had mijn tegenspeler zijn personage niet neer kunnen zetten en zo knallend als dit heeft hij het ook nog niet eerder gedaan. Zo woest, zo tierend. Met zijn razernij blaast hij het hele Honigcomplex omver. ‘Ja, wa goa je der an doen dan, hè?’ onderbreek ik zijn vloedgolf aan woorden. Het publiek lacht. Ik heb negen woorden uitgesproken en het publiek lacht. Blijkbaar hadden ze deze pittige Brabantse tegendruk niet zien aankomen. Het publiek blijft grinniken tijdens de rest van onze scène. Hun respons voedt mijn personage. Ik voel Antonia sterker worden, overtuigender, Brabantser en asocialer. Naast mij zie ik ook Brabantio groeien. De Timon en Pumbaa van Othello zijn geboren.

We hebben een onuitwisbare stempel op het stuk gedrukt. Elke keer als Bart en ik opkomen, hoor ik gegniffel vanuit het publiek. Nog voordat we iets doen, weten ze al zeker dat wij ze gaan vermaken. En kennelijk voldoen wij elke keer weer aan hun verwachtingspatroon. Een overdreven grote heliumballon als we onze dochter ophalen na een weekendje Hongkong, een klap in het gezicht van Brabantio als hij me wil zoenen en taartjes met een 35%-kortingsticker als we een bezoekje brengen aan de grootste bank van Nederland; uitingen van twee simpele zielen die ons publiek steeds weer kunnen bekoren. Ik heb me nog nooit zo vermaakt tijdens het spelen van een typetje. Ik zou bijna vergeten dat we met een uitvoering bezig zijn.

Totdat Othello me met mijn neus op de feiten drukt. ‘Geen bankier zal jou nog bellen en als je zelf solliciteert dan zullen ze je brief meteen de haard in gooien!’ schreeuwt hij tegen Cassio. Ineens zit ik kaarsrecht op mijn bankje. Dit is de laatste scène. Nu al! Hoe kan het nu al de laatste scène zijn? We zijn net vijf minuten bezig. Toch is het zo. Brabantio en ik mogen nog één keer de luchtige noot spelen, waarmee we het einde eigenlijk nog tragischer maken dan het al is. En daarna is het voorbij. In een roes neem ik het applaus in ontvangst, terwijl ik netjes buig. Ik voel me voldaan en tegelijkertijd een beetje gelaten. Nog één keer mag ik deze rol spelen vanavond. En daarna is het over. Nooit meer binnenstormen in het kantoor van Othello, nooit meer taartjes halen, nooit meer Bart in zijn gezicht slaan. Aan het eind van deze avond, valt voor altijd het doek voor Brabantio en mijn Antonia.

Eindbestemming

Eindbestemming

Ik weet niet hoelang ik al onderweg ben. De snelweg lijkt eindeloos te zijn, de auto’s die langs mij razen ontelbaar. Het geluid van een sirene nadert in de verte. Schichtig werp ik een blik in mijn achteruitkijkspiegel, om te zien waar de blauwe lampen zich bevinden.
‘Ze hebben je gevonden!’
Deze constatering laat mijn hart een paar slagen overslaan.
‘Loser, je hebt het voor jezelf verpest.’
Maar de politiewagen neemt de afslag die ik net gepasseerd heb. Ik voel een zucht ontsnappen uit mijn mond. Voor de zekerheid druk ik mijn gaspedaal nog een stukje verder in.
‘Wat doe je nou? Niet te snel rijden, als ze je flitsen, word je alsnog gepakt!’
Met alle kracht die ik nog bezit, duw ik mijn rechterhand tegen mijn voorhoofd aan. Ik wil dat ze stoppen met praten. Luister niet naar ze, Vera, luister naar de muziek. Mijn hand beweegt zich naar de volumeknop.

Crashing down

And there’s no-one for miles around

De rauwe stem van Beth Hart schalt door mijn speakers. Het lijkt te werken. Met samengeknepen ogen tuur ik naar de strepen op de weg voor me. Focus, het duurt niet meer lang nu.
‘Lafaard, kun je nou echt niets beters bedenken dan vluchten?’
Even voel ik een aarzeling. Is dat echt wat ik doe? Vluchten?
‘Pardon? Ze willen je de dood injagen, natuurlijk moest je weg!’
Als ze nou maar even stoppen met praten. Ik wil niet luisteren, ik wil niet denken, ik wil alleen maar naar de plek van mijn bestemming.
‘Je moet iemand bellen.’
Ik wist dat dit zou komen. Sterk blijven nu, Vera. Je mag je niet laten overhalen. Of misschien… Eén telefoontje nog?
‘Zwakkeling! Wie ga je dan bellen? Niemand kan je helpen!’
Stop! Het moet stoppen! Kom op Vera, focus!

Too damn tired to breathe

I’m too damn tired to scream

‘Wat nou als er wel een andere weg is?’
Even blijft de rest stil. Alsof ze allemaal nerveus op mijn antwoord wachten. Maar wat moet ik antwoorden? Ik zie geen andere weg, ik durf geen andere weg te gaan. Deze gedachte hoef ik niet uit te spreken om gehoord te worden.
‘Ik zei het toch, je bent een lafaard!’
Een steek boort zich in mijn maag.
‘Onzin, je bent juist hartstikke dapper. Eindelijk kies je voor jezelf. Dat werd eens tijd.’
Ik voel mijn ademhaling sneller gaan. Waren ze nou toch maar even stil… Ik moet me concentreren. Nog twee afslagen, dan ben ik er.

Crashing down

On the road

Goed zo, luister naar de muziek. De muziek zal je helpen. Mijn eindbestemming nadert. Er is nu geen weg meer terug. Ik stuur de auto van de snelweg af. Met een bonzend hart rijd ik over de lange, kaarsrechte weg langs uitgestrekte bossen. Zelfs nu alle bomen hun bladeren hebben laten vallen, is het hier nog adembenemend mooi. Als ik een paar uur geleden niet al mijn vertrouwen in de mensheid had verloren, had ik er vast van kunnen genieten.

Been living a lie

My kisses are dry

I got nowhere else left to run

Ik zet de motor uit en staar voor me uit. Naast me ligt de weg waarover ik zojuist gekomen ben. De parkeerplaats waar ik sta wordt omringd door enorme, kale bomen. Ik kijk naar het dorre winterlandschap, maar echt zien doe ik het niet. Ik denk alleen maar aan mijn missie. Nu moet het gebeuren.

Days and days go by

Children laughing but still I don’t smile at all

Ik schrik op van een luide piep. Een berichtje op mijn telefoon.

— Zusje, ik heb net gehoord wat er gebeurd is. Doe alsjeblieft geen domme dingen.

Wil je me bellen? —

Het voelt alsof iemand een sloopkogel in mijn maag heeft gezwaaid. Ik voel tranen prikken achter mijn ogen.
‘Er houdt nog iemand van je. Misschien kan zij je helpen…’
Als ik nu —
‘Niemand kan jou helpen. Je bent een hopeloos geval.’
Maar ik —
‘Negeer je zusje. Denk aan je missie.’
Nee! Laat ze stoppen met praten! Ik moet denken…

God knows I can’t change me

I’ve tried and tried

I never meant to make you cry

Ze verdient een berichtje. Een verklaring. Ik ben het haar verschuldigd. Met rillende handen begin ik te typen.

— Ik snap dat jullie van me houden. Daarom vind ik het zo moeilijk om jullie teleur te stellen. Maar ik ben echt ontzettend bang…
Het spijt me… —

Ik druk op verzenden en daarna meteen op de uitknop van mijn telefoon. Ze mag me niet op andere gedachten brengen. Ik ben vastbesloten nu. Dit is wat ik moet doen. Ik heb geen andere keus.

Here I am again beginning at another end

There’s no turning back this time.

Ik sluit mijn ogen. Het is minder makkelijk dan ik dacht. Nog één keer diep ademhalen. Mijn aarzeling gaat niet onopgemerkt aan ze voorbij.
‘Je durft niet hè?’
‘Misschien moet je terug.’
Mijn maag trekt zich samen. Terug, dat kan absoluut niet. Een golf van paniek beneemt me de adem. Als ik terugga, dan ga ik kapot. Er was maar één weg mogelijk en die heb ik net gevolgd. Ik heb mijn eindbestemming bereikt.

Dying ain’t that hard

So in a little while

I’m gonna make it easy

Ik pak de fles koelvloeistof die naast mij op de stoel ligt. Met bevende handen draai ik de dop van de fles af. Ik zet de fles aan mijn mond en laat het blauwe gif langzaam naar binnen stromen.

Don’t let me down

I need you now

To make it easy

Ik voel mijn lichaam lichter worden. In de verte klinkt een sirene. Ik blijf kalm, ik weet dat hij niet voor mij komt. Niemand komt mij helpen. Mijn hoofd wordt draaierig. De stemmen worden zachter, steeds zachter. Ze fluisteren in de verte. Ik kan niet meer horen wat ze me vertellen. Alleen de stem van Beth Hart reist nog mijn gehoorgangen binnen.

I’ve made my decision

And it was easy, easy

En dan wordt het helemaal stil.

 

Dit verhaal heb ik ingezonden voor de Boekenweekwedstrijd 2015 (Thema ‘Waanzin’).

Voor het laatst / voor het eerst

In mijn synthetische pantervelletje loop ik over het verlaten fabrieksterrein. Mijn acht gouden armbanden en zes gouden ringen glinsteren in het licht van de lantarenpaal naast mij. Een argeloze voorbijganger zou zich afvragen wat een jonge vrouw in haar eentje in deze kleding, op dit tijdstip, op dit terrein doet.

Toch zal ik hier aankomende woensdag weer zijn. Ik zal hetzelfde panterprintje dragen, en dezelfde gouden bling-bling zal aan mij hangen. Er is alleen één belangrijk verschil. Woensdag zullen er ook andere mensen zijn. En ze zullen betalen om naar mij te mogen kijken. Woensdagavond is namelijk de uitvoering van Othello.

De laatste keer scènes oefenen, de laatste keer de mist in mogen gaan, de laatste minuscule veranderingen die een groot verschil zullen maken; dat was allemaal vandaag. De Generale Repetitie. Het zwaard van Damokles voor elke artiest. Als het nu perfect gaat, vervloek je dan de uitvoering? Aan de andere kant, als je nu de mist in gaat, hoe moet dat dan tijdens de uitvoering zelf?

Foto door Erik Loeffen

Foto door Erik Loeffen

Ik ben niet bijgelovig, dus ik focus me gewoon op de tekst, mijn cues en mijn bewegingen. De tekst kennen is de kunst niet eens. We hebben het stuk zo vaak gerepeteerd, inmiddels ken ik zelfs de regels van andere personages uit mijn hoofd. De woorden die ik moet zeggen, de stukjes stiltes tussen mijn zinnen, de plekken waar ik moet staan en de manier waarop ik daar moet komen; ik hoef er niet meer over na te denken.

Maar daar zit precies de valkuil. Dát is het moeilijkste van het hele stuk. Het risico dat je te technisch wordt, te mechanisch. De mensen in het publiek kennen jouw uitspraken en je bewegingen nog niet. Zij zien alles voor het eerst. En het moet eruit zien alsof jij alles ook voor het eerst doet.

In het verleden hoefde ik me daar geen zorgen over te maken. Voordat ik mijn rol in Othello kreeg, heb ik jarenlang alleen maar improvisatietheater gedaan. Ik deed alle scènes echt voor het eerst en daarna nooit meer. Ik hoefde niet bang te zijn dat ik zou klinken alsof ik een tekst opdreunde, want ik had geen tekst. Alles bedacht ik zelf, in het moment.

En daar heb ik volgens mij precies de oplossing te pakken. Ook al weet je precies wat je moet zeggen en doen, je moet ook in het moment blijven en kijken wat dát met je doet. Misschien maakt die opmerking van je tegenspeler je de ene keer wel veel bozer dan de andere keer. Misschien moet je lachen omdat er iets grappigs gebeurt of omdat je nerveus bent. Dan lacht je personage dus ook. En vergeet je je tekst wel? Dan gebruik je de stilte. Maak een ongemakkelijke stilte als je een onzeker personage bent. Als je de rol van een gevreesde tiran hebt, kun je de stilte gebruiken om een angstaanjagende, imponerende blik naar je tegenspeler te werpen. Alles wat je voelt op het moment zelf, kun je gebruiken in je rol. Dat maakt je personage sterker en geloofwaardiger.

Ik vraag me af wat ik aankomende woensdag in het moment zal voelen. Eén ding is zeker. De omstandigheden zullen heel anders zijn dan alle repetities die geweest zijn. Woensdag zullen er tientallen ogen op mij gericht zijn. En ook al heb je nog zulke stalen zenuwen, dat doet wat met je. En als het wat met mij doet, doet het dus ook wat met mijn personage. Misschien leer ik een nieuwe kant van haar kennen. Een kant die zelfs ik nog nooit gezien heb. Ik kan niet wachten. Laat die voorstelling maar komen!

 

— Othello wordt gespeeld op woensdag 6 mei in Brebl (Honigfabriek) in Nijmegen. Er is een voorstelling om 19:00 uur en een om 21:00 uur. Wil je erbij zijn? Reserveer dan kaarten via de website van Gras. —

Een droom op het podium

‘Let’s write our own play!’ Terwijl Tulya een slok van haar thee nam, keek ze onderzoekend rond hoe haar gewaagde voorstel was aangekomen. Drie paar verwonderde ogen keken haar richting op. We hadden inderdaad te weinig acteurs gevonden voor het script wat we hadden willen opvoeren, maar er zelf eentje schrijven? Was dat niet een tikkeltje te ambitieus? Tulya vond van niet; zij was vastberaden. Ze had een droom: met haar internationale toneelgroep Wow-Effect in de Lindenberg staan.

‘Not on the small stage, we can fill the medium one. Twice!’ Een glimlach vormde zich op mijn gezicht. Ze was werkelijk een vrouw met bewonderenswaardige ambities. Maar waren ze wel realistisch? Een toneelstuk schrijven, dat doe je toch niet zo maar even? Dit laatste bleek ook de gedachte van onze twee andere acteurs, want een paar weken later verlieten zij de groep. Tulya en ik bleven met zijn tweeën over. De droom leek een onhaalbare fantasie te worden.

Toch gaf Tulya nog steeds niet op. Ze bleef geloven in haar droom. En ik bleef aan haar zijde staan. Want hoe onwerkelijk het ook leek, haar vertrouwen gaf mij ook vertrouwen. En bovendien had ik een eigen droom. Eentje waarvan ik zelf nooit zomaar zou hebben durven toegeven dat hij bestond, maar waarvan Tulya nu het vlammetje had aangewakkerd. Een toneelstuk schrijven, had ze gezegd. Schrijven! Een paar maanden daarvoor had ik juist besloten mijn leven te wijden aan de kunst van het schrijven. Nooit had ik durven dromen dat er al zo snel zoiets geweldigs als een toneelstuk in het verschiet zou liggen. Die kans kon ik niet anders dan met blinde overtuiging omarmen.

Tulya’s vastberadenheid hielp ons enorm. De titel van ons stuk zou ‘Bedtime Stories’ worden, want waar anders komen onze diepste gevoelens beter aan het licht dan in de intiemste ruimte van ons huis? We begonnen te brainstormen. We improviseerden elke week op het thema. En we deelden onze waardevolste herinneringen met elkaar. Toen Tulya ademloos en met waterige ogen naar een van mijn herinneringen had zitten luisteren, besloten we dat we ons verhaal hadden gevonden. Het was tijd om acteurs te zoeken voor ons toneelstuk.

De audities overtroffen onze stoutste verwachtingen. Bijna 25 aspirant-acteurs waren op ons verzoek afgekomen, 15 hebben we er overgehouden. We wilden absoluut geen enkel pareltje laten gaan, dus allemaal moesten zij in ons toneelstuk geschreven worden. Daarom begonnen we weer opnieuw te improviseren. Samen bouwden we stukje bij beetje aan ons eigen toneelstuk. Alle prachtige flarden, gevatte oneliners en interessante karakters noteerden we, om ze te kunnen verwerken in het geheel. We vormden met een aantal acteurs een writer’s advisor team, waarmee ik elke week knelpunten of twijfelmomenten in het verhaal besprak. En twee maanden lang wijdde ik mijn dagen aan het schrijven van scènes, gevolgd door twee extra maanden aan revisies.

En nu is de week aangebroken waarin ik de laatste hand leg aan het stuk. Hier en daar haal ik een verdwaalde typefout uit het verhaal, een aantal zinnen worden net wat anders verwoord en de laatste naamloze karakters krijgen een naam. Het script ligt klaar, de rollen zijn verdeeld, de zaal is geboekt. Het gaat gebeuren. Tulya krijgt haar droom. Haar theatergroep zal stralen op het podium van de Lindenberg. Maar stiekem is er ook een hele grote droom van mij uitgekomen. Ik mocht een toneelstuk schrijven. Op dat podium spelen de acteurs straks mijn verhaal. En dat allemaal dankzij die krachtige vrouw met haar ambitieuze droom, voor wie geen obstakel groot genoeg was om af te wijden van haar beoogde pad. Een vrouw die mij heeft geleerd dat je dromen niet moet dromen, maar dat je ze moet leven.

Bedtime Stories

Deze column heb ik geschreven voor de website van Theatergroep Gras, waar ik tweewekelijks voor schrijf. De columns zullen ook op deze site verschijnen. 

Door het oog van de lens

‘Niet zo schreeuwen, Bertje! Dat is godverdomme hartstikke ordinair!’ Mijn woorden galmen na in het kantoor van de bankdirecteur, terwijl mijn neus wordt opgeslokt door de lens van een videocamera. Op de witte muur naast mij zie ik een projectie van mijzelf, mijn ogen gevuld met een mix van furie en schaamte. Ik voel me bijna een filmster, ware het niet dat ik om mij heen de bleke muren aantref van het verlaten schoolgebouw, waar wij ons toneelstuk mogen repeteren.

IMG_4116.JPG

Othello, die in deze moderne bewerking van Leander Zimmerman zijn legeruniform heeft omgewisseld voor een heus maatpak, staart vol ongeloof naar de twee karikaturen die net zijn kantoor zijn binnengedrongen. Onze blikken kruisen elkaar. Het wordt me meteen duidelijk dat hij zulke taal niet gewoon is. Ik vraag me af hoe bankdirecteuren vloeken. Dan draait hij zijn hoofd naar mijn man, Brabantio, die met zijn rood aangelopen hoofd nog staat na te briesen. De camera danst om ons heen. Othello en Bertje — mijn koosnaampje voor Brabantio — negeren hem alsof een lens in je gezicht de normaalste zaak van de wereld is.

Maar dat is het niet. Camera’s zitten niet in ons gebruikelijke repertoire. Wij zijn toneelacteurs. Wij performen live, het publiek op maximaal enkele tientallen meters van ons verwijderd. We hebben geleerd expressief te zijn, grote gebaren te maken. Bij elke gezichtsuitdrukking gebruiken we ons hele lichaam. Een wenkbrauw optrekken zal niet gezien worden op de laatste rij. Op een camera wel. Elk grotesk gebaar doet dan al gauw denken aan een klucht.

Een klucht is echter niet wat wij spelen. Wij spelen Othello, een van Shakespeares bekendste tragedies. Maar dan wel een eigentijdse versie, met decadente bankmedewerkers, scènes in een vliegtuig, dialogen via mobiele telefoons én een camera op onze snufferd. Die camera maakt deze Othello een toneelstuk als geen ander. Big Brother is watching us. Waar Brabantio als een briesend paard staat te tieren, filmt de camera het gefronste voorhoofd van Othello. Als Desdemona en Emilia onder het genot van een wijntje over hun vriendjes roddelen, zien we door het oog van de lens waar Emilia’s gedachten heen dwalen. Wanneer Roderigo nietsvermoedend een pact met de duivel sluit, zien we een zelfgenoegzame, duivelse grijns verschijnen op de muur. De camera laat het publiek onze diepste gevoelens zien, onze ware aard, maar bovenal: een tweede werkelijkheid. En de camera stopt niet bij de scènes op het toneel. Hij volgt ons naar de rand van het podium, waar we de zijden jasjes van onze karakters uittrekken en even gewoon acteur zijn. Elk zweetdruppeltje, elke zucht en elke scheve blik worden vastgelegd op het grote witte scherm. Niets blijft verborgen voor het publiek.

Voor ons betekent het dat we een combinatie zullen zijn van toneel- en filmacteur. Wij zullen grote gebaren moeten maken, die duidelijk zichtbaar zijn voor de verste bezoeker, afgewisseld met subtiele blikken wanneer de camera nadert. Het is een gewaagde combinatie die de uitdaging van het spelen in een Shakespeare een verdieping hoger brengt. We zullen het publiek dingen kunnen laten zien die op toneel anders nooit mogelijk waren. Stil spel is nog nooit zo krachtig geweest. Ik glimlach bij deze gedachte. Een glimlach, die zich over de hele breedte van de muur van het klaslokaal uitstrekt.

Elke twee weken schrijf ik een column voor de website van Theatergroep Gras. De columns zullen ook op deze site verschijnen. 

In de spotlights

1998

Met een bonkend hart en ogen zo groot als pingpongballen keek ik naar het podium. Mijn klamme handen hield ik stevig rondom mijn schooltas geklemd. Er stonden twee stoelen. Een ervan was leeg en wachtte op de volgende dappere ziel. ‘We gaan improviseren,’ had de vrouw gezegd die de auditie leidde. ‘Als je iets weet, mag je het podium op komen.’ Haar woorden hadden mijn lijf gevuld met paniek. Improviseren? Hoe moest dat dan? Ik deed toch auditie voor een toneelstuk? Een script uit mijn hoofd leren, zinnen stampen en reproduceren, dat kon ik wel. Dacht ik. Maar improviseren? Iets briljants bedenken vanuit het niets? Cool zijn? Dat zat niet in mijn repertoire. Al twintig leerlingen had ik naar de stoelen zien lopen. De paar ideeën die ik had, waren allang gebruikt.

Maar nu was er weer een stoel leeg. Zou ik dan nu…? Maar wat moest ik zeggen als ik daar zat? Dertig paar ogen zouden mij aanstaren. Na mijn woorden zouden er krekels klinken, gevolgd door een bulderend gelach. Ik wist het zeker. Maar toch zou ik moeten, als ik een rol wilde in het stuk. Als ze me niet zouden zien, zouden ze me ook niet kiezen. Ik haalde nog één keer diep adem. Ditmaal zou ik opstaan. Langzaam rechtte ik mijn rug. Vanuit mijn ooghoeken zag ik wat bewegen. Mijn buurman stond op en liep naar de stoel. Verdorie. Weer te laat.

Ik ben nooit opgestaan. Ik heb geen rol gekregen, niet eens een kleintje. Wel heb ik op het toneel gestaan. Want zingen in het toneelkoor, dat mocht ik wel. Terwijl ik braaf mijn tekst zong samen met vijftig andere zangers, keek ik met een schuin oog naar de hoofdrolspeelster in haar prachtige middeleeuwse jurk. Wat had ik graag in haar schoenen gestaan. Maar ik had mijn les geleerd. Toneelspelen, dat kon ik niet.

2014

Gekleed in mijn engelengewaad zit ik in de koude bestelbus die geparkeerd staat in de oude fabriekshal. Vol verwachting zijn mijn ogen op de telefoon gericht. Elk moment kan hij oplichten. Dan komt er een berichtje binnen dat het mijn beurt is om de zaal in te gaan. Ik heb geen idee wat voor scène zich daar momenteel afspeelt. Ik weet alleen dat ik een engel ben en dat ik een van de spelers moet meenemen naar het hiernamaals. Zou iemand van mijn medespelers weten dat ik een engel ben? Geen idee. Dat is precies wat Nachtgasten zo geweldig maakt. Iedere speler is zich slechts bewust van zijn eigen werkelijkheid. Net het echte leven.

Tevreden staar ik uit de voorruit de lange, donkere hal in. Nachtgasten is absoluut mijn favoriete improvisatievorm. Het is een grote puzzel vol mysterie en geheimen. Een onbeschrijflijke ervaring. Zoveel mooier dan de korte, grappige scenes bij theatersport, waar ik tien jaar geleden mee begonnen ben. Ik ben erg blij dat Schwung vier jaar geleden de overstap heeft gemaakt naar lange improvisatievormen. Een uur lang samen een verhaal spelen waar niemand de afloop van weet. Het geeft zoveel mogelijkheden, zoveel diepgang in de improvisatie.

Misschien wilde ik daarom wel zo graag spelen in Othello. Diepgang. Vernieuwing. Een karakter leren kennen tot op het bot, echt een andere persoon worden. Misschien ben ik daarom ook wel een toneelstuk gaan schrijven. Omdat ik de diepte in wilde, omdat ik wilde nadenken over het belang van elke zin die uitgesproken wordt. Omdat ik iets wilde creëeren waar mensen over na gaan denken.

Er is zoveel mogelijk op het podium en ik doe het allemaal. Wat een voorrecht dat ik zomaar met mijn passie bezig mag zijn. Zestien jaar geleden werd me verteld dat ik niet geschikt was om te acteren. Gelukkig heb ik daar niet naar geluisterd en heb ik mijn dromen nagestreefd.

Het geluid van de telefoon haalt me uit mijn gedachtenwereld. Ik mag op. Het podium wacht.

 

Elke twee weken schrijf ik een column voor de website van Theatergroep Gras. De columns zullen ook op deze site verschijnen. 

Zwartepieten over Marokkanen

“Minder, minder, minder!” liet Wilders zijn aanhangers scanderen na de gemeenteraadsverkiezingen in 2014. Hij doelde hiermee op het aantal gewenste Marokkanen in Nederland. Uiteraard gevolgd door veel ophef en massale aangiften. Ook ik heb aangifte gedaan. Trots dat de burgemeester van mijn stad als eerste opriep gezamenlijk op te staan tegen de vreselijke uitspraken van deze man.

Toen bleef het even stil. Niet alleen een reactie vanuit het OM liet op zich wachten, ook Wilders hield zijn mond. Die hij vervolgens deze week weer opentrok om vuur te spuwen. Een Zwarte Pietwet, een anti-shariaverklaring en een eis om de Koran te verwijderen uit de Tweede Kamer rolden deze week achter elkaar zijn mond uit.

“Negeer die uitspraken,” roept men vaak. “Hij is het niet waard een reactie te krijgen.” Dat klopt. Hij niet. Maar de Marokkanen wél. Evenals alle gekleurde Nederlanders. Al die mensen die keer op keer in hun maag getrapt worden, alleen maar omdat ze een bepaalde afkomst hebben; zij verdienen wél een reactie. Het zwartepieten over Marokkanen kan ik niet stoppen. Maar er tegenwicht aan bieden kan ik wel. En daarom plaats ik hieronder nogmaals mijn verhaal, dat ik geschreven heb op de dag van mijn aangifte.

**********

In verzet tegen ongelijkheid – 25-03-2014Aangifte Wilders

Verbroedering, saamhorigheid en eenheid. Dat is wat ik vandaag heb gezien. Honderden Marokkanen, Nederlanders en mensen met een andere nationale achtergrond stonden samen op het station. Een oer-Hollands dweilorkest speelde een protestlied onder luid geklap van dames met hoofddoekjes, mannen met baarden en meisjes met goudblonde lokken. Door een megafoon luidde de krachtige toespraak van burgemeester Bruls, die zijn mening over de politicus in kwestie niet onder stoelen of banken schoof. Geen angst, geen diplomatie, maar moed en steun klonken in zijn woorden. Een intens applaus volgde, waarna er in langzame schreden naar het politiebureau gewandeld werd. Een krachtige, kleurrijke stoet mensen, allemaal met hetzelfde doel: strijden voor gelijkheid. Ontroering maakte zich van mij meester. Met elkaar, vóór elkaar, het individualisme even aan de kant geschoven voor een groter goed. Verschillende glimlachen werden mij toegeworpen. Omdat zij niet alleen stonden. Omdat zij niet zij waren, maar wij. Het was bijzonder om hier deel van te mogen zijn. Met trots heb ik vandaag tussen honderden verschillend gekleurde mede-Nederlanders gestaan en getekend voor gelijkheid.

Van mais

Mais“Pardon meneer, kunt u mij vertellen waar de afdeling van de gedroogde kikkererwten is?”
Met glazige ogen kijkt meneer Supermarktmedewerker me aan.
“Tja, eh… Daar vraag je me wat…”
“Nou ja,” probeer ik hoopvol en tegelijkertijd tegen beter weten in, “ik was eigenlijk ook niet op zoek naar kikkererwten, maar naar gedroogde maiskorrels om in een pannetje popcorn mee te kunnen maken. Meestal liggen die op dezelfde afdeling.”
Bij het horen van het woord ‘popcorn’ fleurt hij zichtbaar op.
“Ah! Maar ik weet wel wie dat weet!”
En met ferme pas loopt hij naar de andere kant van de winkel. Onzeker of ik hem nu moet volgen of niet – waarom zeggen ze dat er nooit bij? – sjok ik quasi-nonchalant achter de man aan.
Aangekomen bij het chipsvak, roept hij naar zijn collega:
“Zeg, kun jij deze mevrouw even helpen? Ze wil weten waar de gedroogde mais ligt, om popcorn in een pannetje te maken weet je wel, van die mais.”
Meneer Vakkenvuller komt achter de zakken chips vandaan en antwoordt:
“Oh, maar die hebben we niet van mais. Wel van Perfekt en van Bonduelle, maar niet van Mais zelf.”
Wacht, hoorde ik dat nou goed? ‘Niet van Mais zelf?’ Ik voel een schaterlach opkomen, maar weet mijn gezicht desondanks strak in de plooi te houden. Het merk Mais hebben ze niet in deze supermarkt. Wat een giller.
Meneer Vakkenvuller heeft het inmiddels ook door en begint te stamelen:
“Oh wacht, ja nee, eh… Misschien hier… Nee, alleen voor in de magnetron…”
Ik opper dat het nog wel eens bij de gedroogde kikkererwten zou kunnen liggen.
“Oh, maar die weet ik wel te vinden!” Hij heeft zijn zelfvertrouwen hervonden en loopt trots, met mij achter hem aan hobbelend, de winkel door, tot we ongeveer bij de plek zijn waar ik meneer Supermarktmedewerker toentertijd had aangesproken.
En inderdaad, tussen de aardappelen ligt een kratje gedroogde erwten. Van mais is echter geen spoor te bekennen.
“Sorry,” zegt meneer Vakkenvuller zichtbaar teleurgesteld.
“Geeft niet,” antwoord ik.
Het was het allemaal waard.

Het tikken van de herfst

Rain windowHet is medio augustus. Gurend blaast de wind krachtig langs mijn raam. De stromende regen tikt met ferme spatten tegen de ruit. Mijn vingers tikken mee op de letters van mijn toetsenbord. Alsof we samen muziek maken. Een gevoel van kalmte daalt op mij neer. Het is alsof elke druppel de tijd een stukje langer laat duren. Als een ritmisch duo bespelen de regen en ik beiden vol passie ons instrument. Zo herfstachtig en guur als het buiten is, zo knus en veilig voel ik me in mijn kleine kamer.  Zo had ik me het schrijverschap voorgesteld; je kunnen onttrekken aan een onstuimige buitenwereld, in alle rust je kunst beoefenen in een ruimte zonder haast en tijd. Behalve de twee lege flesjes energiedrank op mijn bureau, is er geen enkel bewijs te vinden voor de eerdere druk van de deadline vandaag. Het tikken van de klok heeft plaatsgemaakt voor het tikken van de herfst. De stress is verdwenen, er bestaat alleen nog rust.

Ineens priemt de zon voorzichtig haar stralen door het wolkendek heen. Als ik naar buiten kijk, zie ik dat het langzaamaan lichter wordt. De druppels tikken steeds zachter tegen het glas. Ik moet moeite doen om ze nog te kunnen horen. Het soepele samenspel van mijn toetsinstrument met de percussionist achter mijn venster sterft langzaam uit. De stralen van de zon worden overtuigender. Ze steken nu ook door het glas heen. Ik kan de warmte voelen op mijn rug. Jammer. Ik sta op, loop naar het venster en sluit mijn inbetweens. Beroofd van het rustgevende, regelmatige geluid van de regendruppels typ ik als solist verder. Teleurgesteld door de stilte, die me mijn rust ontnomen heeft. Buiten is de herfst voorbij, hij heeft zich weer genesteld in mijn lijf.

Warme armen

Zijn arm voelde zacht en warm. Haar handen streelden er zachtjes overheen. Ze kon zich niet herinneren hem ooit zo aangeraakt te hebben. Waarom eigenlijk niet? vroeg ze zich af. Ze hield toch van hem? En hij van haar. Als je van elkaar houdt, zou je toch verwachten ooit elkaars armen te strelen. Ze bleef hem zachtjes aaien. Verzonken in gedachten en tegelijkertijd zo bewust bij hem. Ze verbaasde zich over hoe zacht de huid was. Alsof hij een pasgeboren baby was, klaar om van het leven te gaan genieten. Het voelde fijn. Het was alsof de tijd even stilstond. Even was er alleen dit moment, hij met haar, en het zou nooit stoppen. Altijd zou ze deze heerlijke aanraking mogen voelen, mocht ze bij hem blijven terwijl hij hier in zijn bed lag te rusten.

Ze keek op. Haar blik kruiste die van haar moeder, en daarna die van haar zus. Haar moeder legde zachtjes haar hand op haar rug. Over de wangen van haar zus liep een traan naar beneden.White calla

Toen keek ze weer naar hem. De stille monitor naast zijn bed deed haar pijnlijk beseffen dat zijn mond nooit meer een adem zou uitblazen, zijn lippen nooit meer woorden zouden vormen en zijn ogen haar nooit meer zouden gadeslaan. Ze wist dat ze hem weldra haar laatste kus moest geven. Maar nu nog niet. Zolang zij streelde bleef hij nog even wie hij was. Zolang de aanraking er was, was haar vader er nog. Dus ze bleef aaien over dat ene plekje op zijn arm. Zodat het zacht zou blijven en warm, en zodat hij daar niet sterven zou.